Het beschermen van gewassen tegen ziekten, plagen en onkruiden is een belangrijk onderdeel van de teelt. In 2030 is gewasbescherming gebaseerd op weerbaarheid. Gewassen kunnen dan tegen een stootje. Teeltsystemen zijn voor het grootste deel zelfregulerend: ze onderhouden zichzelf. Hierdoor krijgen ziekten en plagen minder kans. Daardoor is de noodzaak om in te grijpen minimaal.
Is het tóch nodig om in te grijpen? Dan wordt er ‘slim’ bijgestuurd: er wordt ingegrepen op het beste tijdstip. En dat op een zo precies mogelijke plek en zo 'groen' mogelijk. Dat kan met laag risicomiddelen, maar ook zonder middelen te gebruiken. Bijvoorbeeld door biologische bestrijders in te zetten. Of gebruik te maken van agro-techniek. Hierdoor is gewasbescherming minder belastend voor het milieu. Aan de ontwikkeling van deze robuuste productiesystemen wordt gewerkt. Ze moeten gaan zorgen voor zekerheid in de opbrengst én de kwaliteit van de gewassen. Hierdoor ontstaat zekerheid. En dat zorgt ervoor dat iedere partij in de keten weet wat er van hem kan worden verwacht. Dit verbetert de onderlinge relatie van de partijen in de keten.
Geïntegreerde gewasbescherming
Er wordt al geprobeerd om zoveel mogelijk met geïntegreerde gewasbescherming te werken. Dit is een aanpak die gebruikt maakt van verschillende methoden om ziekten, plagen en onkruiden te beheersen en te bestrijden. Hierbij wordt er gewerkt met preventieve en niet-chemische maatregelen. Maar ook met biologische bestrijders en teelt-technische maatregelen. Daardoor wordt er veel minder gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Is dit nog wel nodig? Dan worden er middelen gebruikt met een laag risico. Ook zijn er technieken die ervoor zorgen dat deze middelen zo weinig mogelijk in het milieu komen. Dat gaat steeds beter.
Plantgezondheid op basis van weerbaarheid
Plantgezondheid op basis van weerbaarheid gaat nog een stapje verder. Hiervoor is een andere manier van werken en denken nodig. Traditionele teeltsystemen zijn risicogestuurd. Kleine veranderingen in het systeem kunnen er dan al voor zorgen dat er ziektes en plagen in planten ontstaan en bestreden moeten worden. In de nieuwe benadering is er sprake van een robuust systeem. Kleine veranderingen worden dan opgevangen door het systeem zelf.
In een weerbaar systeem wordt de natuurlijke weerstand van een gewas bepaald door:
In 2030 maakt de land- en tuinbouw zoveel mogelijk gebruik van robuuste rassen die tegen een stootje kunnen. Ze blijven ook gezond als de omstandigheden veranderen en er ziektes en plagen zijn. Rassen worden verbeterd met belangrijke eigenschappen als groeikracht en weerbaarheid. Ook zijn ze bestand tegen ziektes en plagen. Uitgangsmateriaal (zaden, stek, pootgoed, bollen en knollen) is schoon, sterk en vrij van ziektes en plagen. Dankzij nieuwe genetische technieken zijn plantenrassen sneller resistent tegen ziekten en plagen. Hier ligt een kans om meer rassen te ontwikkelen die robuust zijn.
Planten zijn weerbaarder omdat ze een hoge weerstand hebben. De weerstand is intrinsiek (zelf opgebouwd) of geïnduceerd (door een voorbehandeling). Ze hebben een natuurlijk schild van helpers in en rond de plant en haar wortels. Het gewas wordt genetisch meer divers gemaakt. Misschien ook met mengteelten. Bij aanvang van de teelt is de biologische buffering (het schild van helpers door het creëren van een grote biodiversiteit van (micro)organismen en natuurlijke stoffen) optimaal.
De bodem (bodemvruchtbaarheid, -structuur, -leven en vochthuishouding) en substraat (een kunstmatige bodem voor plantengroei) ondersteunen bij het weerbaarder maken van gewassen en het voorkomen van ziekte en plagen. Ook het (micro)klimaat en de omgeving (toegenomen biodiversiteit in en rondom de land- en tuinbouwpercelen) helpen hierbij. Andersom past de teelt ook bij de plaatselijke omstandigheden zoals de bodem, de vochthuishouding en het klimaat.
Verder wordt er gebruik gemaakt van natuurlijke bestrijders van ziekten en plagen die in gewassen kunnen voorkomen of daar worden uitgezet. Dit is een zogenoemd ‘standing army’ van bijvoorbeeld gaasvlieglarven en roofmijten. De weerbare, robuuste systemen zijn bestand tegen extremere weersinvloeden als gevolg van klimaatverandering, zoals droogte of waterovervloed. Of de systemen zijn daar fysiek tegen beschermd (bedekte teelt). Een belangrijke basis voor het weerbare teeltsysteem is optimale bodemkwaliteit. Telers houden hier rekening mee in hun bedrijfsvoering.
In de inrichting van het teeltsysteem gaat het vooral om het versterken van natuurlijke eigenschappen en processen. Op bedrijfs- of regionaal niveau vullen plantaardige productie en ander gebruik van land (bijvoorbeeld veeteelt) elkaar aan door samenwerking. De teeltintensiteit en het soort teelt is dan in balans met de draagkracht van het natuurlijke systeem (onder andere de bodem).
Precisieland- en tuinbouw vormen een belangrijke ondersteuning van de geïntegreerde aanpak. Ook in een weerbaar systeem blijft de kans op ziekten en plagen aanwezig. Gewassen en de bodem kunnen vaker worden beoordeeld en in de gaten worden gehouden dankzij nieuwe technologie zoals sensoren en drones. Daardoor is sneller duidelijk wat er aan de hand is. Aantastingen kunnen dan eerder worden opgemerkt. Op basis daarvan kunnen er beslissingen worden genomen om gericht (locatie- en tijdspecifiek) bij te sturen. Zijn er gewasbeschermingsmiddelen nodig? Dan worden bij voorkeur middelen gebruikt met een laag risico. Ook worden maatregelen genomen die ervoor zorgen dat de gebruikte middelen zo minimaal mogelijk in het milieu terecht komen.